
Eten
In de Middeleeuwen werden veel speciale kruiden gebruikt in de keuken zoals saffraan, kaneel en komijn. De meeste kruiden waren er om de smaak van het (meestal bedorven) voedsel te doen verzachten. Specerijen werden door kooplui uit het Oosten naar Europa gehaald, de meeste kruiden waren erg pittig geprijsd. In de Middeleeuwen gebruikte men zout om voedsel goed te behouden. Zout was dus zeer belangrijk en niet zozeer als smaakmaker.
De jacht bracht allerlei dieren op tafel. Voor een duur etentje konden dieren zoals wild of gevogelte (een zwaan, pauw of een reiger) op tafel komen. Dit was meestal alleen voor de welgestelden (rijken) weggelegd.
Horigen (boeren) hadden meestal een wat eenvoudiger menu bestaande uit bijvoorbeeld prei, kool, ui of andere groenten (soep) af en toe gezouten vis of vlees, meestal met wat havermoutpap en wat hompen brood.
Brood
De ‘heren’ (rijken) eten wit brood gemaakt van tarwe en het volk (boeren, ...) eet donker brood gemaakt van rogge; verschil moet er zijn. Het deeg laten rijzen gebeurde nog op de oude manier, met een restje van de vorige dag of in sommige gevallen met zure wijn.
Vanwege het belang van het brood in de middeleeuwen, had de molenaar een belangrijke en vitale positie in de samenleving. In de vroege periode, een molenaar maalde de granen en vervolgens bakte hij het brood. Na de tiende eeuw, kreeg het proces de neiging om te worden opgesplitst in twee afzonderlijke banen; die van de molenaar en de bakker.
In veel gevallen was het recht om brood te bakken in een openbare oven een waarover een heer van het landhuis de macht had. De heer van een landgoed zou erop kunnen staan dat elk van zijn huurders betaalt voor het voorrecht om brood te bakken in de oven van het landgoed, in plaats van het zelf te maken. Dit kan een waardevolle bron van inkomsten zijn voor de heer en een last voor de huurder.
Het vak ‘bakker’ ontstaat. Tot in de middeleeuwen werden broden in onze streken vooral thuis gebakken. Met de opkomst van de steden werd brood bakken een vak, alhoewel op het platteland de meesten nog thuis hun brood bakten.
De eerste bakkersgilden ontstaan aan het eind van de middeleeuwen. De bakkers in de steden openen echte winkels of gaan met hun waar langs de huizen. Op het platteland hadden veel woningen ‘bakhuizen’ om het brood in te bakken. Vuur en een middeleeuwse woning was nu eenmaal geen goede combinatie.
Tafelmanieren
Bij middeleeuwse feesten denken we al snel aan braspartijen, ongemanierdheid en gebrek aan hygiëne. Maar vanaf de 12e eeuw waren reinheid en beleefdheid een deugd. Boeren, neus ophalen en spugen mochten alleen nog als je het met stijl deed.
‘Niet krabben als je aan tafel zit. En ook niet je neus snuiten, want dat verraadt een boerenafkomst.’
Dit soort adviezen over tafelmanieren kregen edelen in de middeleeuwen. Goede manieren, vooral aan tafel, onderscheidden beschaafde mensen van de dieren en armen, zo meende de adel. In de 12e eeuw werden de romans over moedige, beschaafde ridders populair bij de bovenklasse, en gingen de ridders zich ook aan tafel welgemanierd gedragen.
Het waren niet alleen goede manieren die aan regels gebonden waren. De maatschappij was destijds hiërarchisch ingedeeld. Boven aan de ladder had je de koning en de adel, onderaan boeren en bedienden. De adel kende bovendien verschillende rangordes die de tafelschikking bepaalden.
Aan de ene kant van de feestzaal stond de tafel op een verhoging. Daar zaten de gastheer en de voornaamste gasten. Hoe rijker de gast, des te dichter hij bij de gastheer zat. Eregasten hadden hun eigen zoutvat, anderen moesten het zout delen. De minder voorname gasten zaten aan de andere tafels.
De gasten zaten aan één kant van de tafel, zodat bediendes alle ruimte hadden voor het opdienen. Aan het hof van de koning bestond de bediening uit jongens van adel, die zo beleefdheid en respect leerden tonen.
De meeste gerechten at je met je handen. Reinheid was dus geboden. Iedereen waste zijn handen voor en na elk gerecht; het was erg ongepast je oren of nagels schoon te maken of in je neus te peuteren. De gastheer kon zelf als speciaal gebaar water over de handen van zijn gasten schenken. Vaak werd dit door een bediende gedaan.
Soms zaten er geurige kruiden door het water.
Recept voor geurig waswater
-
2 liter water
-
15 saliebladeren
-
Kook dit met sinaasappelschillen
-
Zeef vervolgens het water
De vork bestond in de middeleeuwen nog niet. Middeleeuwers aten met hun vingers, nadat alles eerst in stukjes was gesneden. Daarvoor gebruikten de gasten een mes, dat ze zelf moesten meebrengen. Bij bijzondere gelegenheden sneed een bediende het eten voor.
Maak jouw eigen website met JouwWeb