
De boeren
Boerenwoningen
De meeste mensen woonden tijdens de middeleeuwen op het platteland. Hoe een boerenwoning eruitzag, hing sterk af van de welvaart van de boer in kwestie. Relatief welvarende vrije boeren bouwden houten constructies. De muren waren met leem aangesmeerd en de daken waren van stro. De hutten van armere boeren bestonden vaak uit niet meer dan een uitgegraven kuil met een dak van stro. Deze woningen hadden geen vaste vloer.
Slechts één vertrek
In alle gevallen bestonden de boerenwoningen uit één groot vertrek, dat de boerengezinnen deelden met hun varkens, kippen en koeien. Deze huizen hadden geen schoorstenen of ramen. Wanneer er vuur moest worden gestookt om op te koken of om de boeren warm te houden, werd het binnen dan ook uitermate muf en benauwd.
Standsverschil in de steden
Ook in de steden verschilden de woningen sterk per welvaartsniveau. Rijke kooplieden konden het zich veroorloven om stenen huizen te laten bouwen. Voor de gemiddelde ambachtsman was dit echter onbetaalbaar. De meeste woningen in middeleeuwse steden waren dan ook van hout, bezet met leem en klei. Aangezien stadsgrond behoorlijk prijzig was waren deze huizen meestal klein en smal, met meerdere verdiepingen.
Brandgevaar
De daken waren ook hier meestal van stro. Bij een regenbui liep er daarom vaak het nodige water naar binnen. Vensters van glas waren voor bijna iedereen te duur. Vandaar dat ramen vaak niet meer waren dan gaten in de muur, die met een houten luik konden worden afgesloten. Doordat er zoveel met hout en stro werd gewerkt, lag brandgevaar altijd op de loer. Brak er eenmaal brand uit in een woning, dan ging vaak de halve stad in vlammen op.
Sober interieur
Het interieur in middeleeuwse huizen was vaak sober en tot een minimum beperkt. Zowel boeren als stedelingen beschikten nog niet over stromend water. Op het platteland haalde men zijn water meestal uit een bron of waterput. Wilden stedelingen hun kleren of zichzelf wassen, dan moesten ze zich behelpen met water uit de gracht. Aangezien ze in dezelfde gracht hun afvalwater dumpten, was dit verre van hygiënisch.

De adel
De adel leefden in mooie huizen, die meestal van steen gebouwd waren. Ook leefde de adel vaak in kastelen. De kastelen waren beschermd tegen vijanden. Om het kasteel heen liep een gracht. Als er vijanden kwamen, haalde men de poort (de ophaalbrug) op en kon niemand het kasteel meer in of uit.



Maak jouw eigen website met JouwWeb